Terug
Gepubliceerd op 30/01/2024

2024_CBS_00019 - Bezwaarschrift Naamloze vennootschap van publiek recht Proximus tegen de belasting op masten en pylonen aanslagjaar 2022 - Vaststelling

College van Burgemeester en Schepenen
vr 12/01/2024 - 15:00 schepenzaal
Ingetrokken
Dit besluit werd ingetrokken

Voordat dit bezwaarschrift vastgesteld kan worden moeten we aan de indiener van het bezwaar de mogelijkheid bieden om gehoord te worden. De intrekking van dit besluit werd beslist in de zitting van het college van burgemeester en schepenen van 26 januari 2024. 

Samenstelling

Aanwezig

Tom Seurs, burgemeester; Marc Bergmans; Bjorn Ulenaers; Jo Santermans; Nele Steegmans; Wendy Peeters, Algemeen directeur

Secretaris

Wendy Peeters, Algemeen directeur

Voorzitter

Tom Seurs, burgemeester
2024_CBS_00019 - Bezwaarschrift Naamloze vennootschap van publiek recht Proximus tegen de belasting op masten en pylonen aanslagjaar 2022 - Vaststelling 2024_CBS_00019 - Bezwaarschrift Naamloze vennootschap van publiek recht Proximus tegen de belasting op masten en pylonen aanslagjaar 2022 - Vaststelling

Motivering

Argumentatie

1. in hoofdorde: het belastingreglement is niet-tegenstelbaar en het kohier en de aanslagbiljetten zijn onwettig bij gebreke aan het enige wettelijk aanvaarde bewijs van de bekendmaking van het bestreden belastingreglement conform artikel 288 van het Decreet Lokaal Bestuur.

De bezwaarindiener beweert dat de gemeente As in gebreke blijft om een kopie van het register der publicaties zoals voorgeschreven door het besluit van de Vlaamse regering aan te brengen. Vermits het Decreet van Lokaal Bestuur een verdere uitwerking is van het Besluit van de Vlaamse regering, kan gesteld worden dat het hier over één en hetzelfde register handelt.

Promixus vergeet in haar bezwaarschrift te vermelden dat de gemeente wel degelijk een uittreksel der bekendmaking, zoals voorgeschreven door het Decreet Lokaal Bestuur heeft bezorgd. De gemeente heeft op vraag van de advocaat van bezwaarindiener effectief  en op eerste verzoek een uittreksel van het register bezorgd. In eerdere correspondentie werd er daarenboven reeds gewezen op de elektronische vindplaats van het besluit onder de vermelding: “Rechtsboven aan ziet u dat het op onze raadpleegomgeving (op onze website) gepubliceerd werd op 20 november 2020”.

Het belastingreglement op masten en pylonen op het grondgebied van de gemeente As wordt trouwens ook gepubliceerd op de gemeentelijke website en is aldaar vrij raadpleegbaar. Nergens bewijst bezwaarindiener dat ze effectief geen kennis heeft kunnen nemen van het belastingreglement. Het ingediende bezwaar bewijst op zich trouwens het tegendeel. 

2. In ondergeschikte orde. het kohier en de aanslagbiljetten zijn aangetast door nietigheid wegens de onwettigheid van het bestreden belastingreglement.

Volgens de bezwaarindiener is de belasting onwettig indien zij gegrond is op een onwettig reglement. Het reglement is onwettig omwille van volgende redenen :

2.1. Miskenning van de artikelen 4 en 7 van het decreet van 30 mei 2008 en het legaliteitsbeginsel zoals voorgeschreven uit artikel 170 van de Grondwet. 

Bezwaarindiener haalt een aantal al dan niet gegronde redenen aan, blijkbaar om te stellen dat er onterecht sprake zou zijn van een aangifte van ambtswege. 

Het is onduidelijk wat bezwaarindiener met dit middel wil aantonen, nu er geen sprake is van een ambtshalve aangifte. 

Verder wordt gesteld dat het belastingreglement van de gemeente onwettig zou zijn omdat artikel 7 van het belastingreglement zelf geen vervaldatum oplegt, maar enkel verwijst naar de vervaldatum vermeld op het aangifteformulier. Dit zou beweerdelijk onwettig zijn, alsook leiden tot de onwettigheid van het gehele belastingreglement.

Het bij reglement voorzien van een vervaldatum is geenszins verplicht, en dit kan geenszins leiden tot de onwettigheid van het gehele belastingreglement. De vervaldatum vermeld in het aanslagbiljet bedraagt twee maanden. Dit is een redelijke termijn. 

Het is evenzeer duidelijk dat er geen kennelijk onredelijke vervaldatum werd opgelegd. Het middel is ongegrond.

Er dient opnieuw opgemerkt worden dat er in casu geen sprake is van een ambtshalve aangifte, en bezwaarindiener wel degelijk een aangifte heeft gedaan. Bezwaarindiener heeft dus in ieder geval geen enkel belang bij dit middel, en moet de vraag worden gesteld wat concreet het punt is dat men wil maken.

2.2. Schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de grondwet: objectieve en redelijke rechtvaardiging.

De bezwaarindiener haalt hier aan de rechtvaardiging niet objectief en derhalve niet voldoende gemotiveerd is. Een lezing in detail van het reglement toont dit  beweerdelijk aan...

Vrijgesteld zijn cfr. het gemeenteraadsbesluit d.d. 19/11//2020 en het belastingreglement:

  • Constructies voor de productie van windenergie of andere vormen van groene stroom: gezien het landschapsverstorend karakter ervan voldoende wordt gecompenseerd door het milieuvriendelijk aspect ervan en gezien de gemeente het gebruik van groene of hernieuwbare energiebronnen wenst te bevorderen; bovendien is in de omzendbrief KB/ABB 2019/2 bepaald dat “Belastingverminderingen of vrijstellingen voor constructies voor het produceren van groene stroom, zijn aangewezen.”
  • Constructies voor openbare hulpverlenings- en veiligheidsdiensten (Brandweer, ..). Motivatie reglement: gezien het landschapsverstorend karakter ervan voldoende gecompenseerd wordt door het algemeen belang.
  • Constructies voor recreatieve of niet-commerciële doeleinden (bijvoorbeeld radioapparatuur): gezien het landschapsverstorend karakter ervan voldoende wordt gecompenseerd door het maatschappelijk belang en gezien de gemeente het recreatief gebeuren (cultureel, sociaal, sportief, toeristisch, hobby, …) in de gemeente wenst aan te moedigen; bovendien zijn deze masten en pylonen duidelijk te onderscheiden van deze voor lucratieve doeleinden van commerciële ondernemingen, waarvan de bijdragecapaciteit niet vergelijkbaar is; voor eigenaars van masten en pylonen voor louter recreatief gebruik vormt de belasting geen aftrekbare beroepskost.  

Constructies die dienen voor productie van windenergie of andere groene stroom kunnen worden vrijgesteld teneinde het produceren van groene stroom aan te moedigen. “Eveneens afdoende verantwoord, is de vrijstelling voor constructies die dienen voor louter recreatief gebruik en voor openbare hulpverlenings- en veiligheidsdiensten, die primaire overheidstaken uitoefenen, in het bijzonder gelet op het motief van de aantrekkingskracht van de gemeente als woonomgeving en toeristische bestemming en de perceptie van het bestaan van een gezondheidsrisico in de omgeving van deze masten en pylonen.” (RvS 16 juni 2015, nr. 231.593, NV Elia Asset / Gemeente Kluisbergen)

In haar arrest van 27 november 2018 oordeelde het hof van beroep te Antwerpen : (Antwerpen 27 november 2018, nr. 2017/AR/819, FJF 2019, afl. 8, 300)

“Overeenkomstig artikel 4 van het belastingreglement, worden enerzijds constructies voor de productie van windenergie of andere vormen van groene stroom en anderzijds masten en pylonen geplaatst door diensten van openbare besturen en andere openbare inrichtingen en instellingen, vrijgesteld van de belasting. Het hof oordeelt dat het reglement niet onbestaanbaar is zonder deze vrijstelling. In dat geval volgt volgens het hof van beroep, uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie, dat enkel de belastingplichtigen die in concreto worden gediscrimineerd omdat ze aantonen deel uit te maken van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van een vrijstelling kan eisen, een schending van het gelijkheidsbeginsel kunnen inroepen.

In casu kan de belastingplichtige, die geen groene stroom produceert of die niet te beschouwen is als een openbaar bestuur, inrichting of instelling, nooit onder toepassing van de desbetreffende vrijstellingsbepaling van het belastingreglement vallen. Zij kan zich bijgevolg niet beroepen op een (eventuele) schending van het gelijkheidsbeginsel ter zake.”

In haar arrest van 3 september 2015 oordeelde het Hof van Cassatie dat : (Cass. 3 september 2015, C.13.0247.N/3)

“Indien in een provinciale belastingverordening een verminderd tarief wordt bepaald voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen, moet die differentiatie in redelijkheid kunnen worden verantwoord door het doel van de belasting. In het raam van de toetsing van de belastingverordening aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel komt het de rechter evenwel niet toe de wenselijkheid of opportuniteit van de tariefstructuur van de belasting te beoordelen.

De objectieve en redelijke verantwoording houdt niet in dat de overheid die een onderscheid maakt tussen belastingplichtigen het bewijs moet leveren dat dit onderscheid of de afwezigheid ervan noodzakelijk bepaalde gevolgen zou hebben. Het volstaat om te kunnen beslissen of het maken van categorieën objectief en redelijk is, dat in redelijkheid blijkt dat er een objectieve verantwoording bestaat voor die categorieën en het verschil in tarief.

De rechter kan een belastingverordening die in een verminderd tarief voorziet voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen niet buiten toepassing laten omdat de overheid niet aantoont dat de verantwoording voor de toepassing van het verminderd tarief niet zou kunnen van toepassing zijn op een andere categorie van belastingplichtigen die onderworpen is aan het standaardtarief, maar moet onderzoeken of de belastingplichtige, die de strijdigheid van de tariefstructuur met het gelijkheidsbeginsel aanvoert, in concreto wordt gediscrimineerd door de toepassing van het standaardtarief omdat hij deel uitmaakt van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief kan eisen.”

Uit de samenvatting van een zeer recent arrest d.d. 26 mei 2020 blijkt dat het Hof van Cassatie oordeelde : (Cass. 26 mei 2020, FJF 2021/6, no. 2021/177, www.jura.be.)

“Vermits een belastingreglement geen bestuurshandeling met individuele strekking is, zoals bedoeld in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, geldt er geen formele motiveringsverplichting. De motieven voor de invoering van de belasting moeten derhalve niet in het belastingreglement zelf worden vermeld; het is noodzakelijk doch voldoende dat de motieven voor de invoering van de belasting terug te vinden zijn in het fiscaal dossier van de gemeente. Wanneer de verantwoording niet expliciet is vermeld in de aanhef of in de tekst van de belastingverordening of in de stukken van het fiscaal dossier van de gemeente, moet de rechter nagaan of de door de belastingheffende overheid tijdens een procedure aangevoerde verantwoording kan worden afgeleid uit de aard van de gemaakte differentiatie of gedragen wordt door de context van de belastingverordening of van het bijhorende dossier. De belastingplichtige roept verder een schending van het gelijkheidsbeginsel in, vermits geen redelijke verantwoording zou bestaan voor de vrijstelling die in artikel 3 van het reglement wordt voorzien voor constructies voor de productie van windenergie of andere vormen van groene stroom. De financiële voordelen voor de belastingplichtige en het landschapverstorend effect van dergelijke installaties wegen blijkbaar niet op tegen het maatschappelijk nuttig karakter ervan. Aldus vloeit de door de stad tijdens de procedure aangevoerde verantwoording voort uit de aard van de gemaakte differentiatie en wordt ze gedragen door de context van de belastingverordening. De omzendbrief BA-2004/03 van 14 juli 2008, vervangen door de gecoördineerde omzendbrief in gemeentefiscaliteit BB 2011/01 van 10 juni 2011, hoewel niet bindend, vormt van het voorgaande alleen de bevestiging. Uit deze omzendbrief en de reglementering op gewestelijk en Europees niveau blijkt duidelijk de wil om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen. Deze vrijstelling kadert derhalve wel degelijk binnen de context van de totstandkoming van het reglement en betreft geenszins een stijlformule. Dat het hoofddoel financieel van aard moet zijn, belet niet dat de belastingheffende overheid met de belasting ook bijkomende, niet financiële doeleinden kan nastreven, met een aansporend of ontradend effect, zolang dit niet verboden wordt door de Grondwet, de wet of een decreet.

Het argument van de belastingplichtige dat de gemeentebelasting overbodig of niet dienstig zou zijn, gelet op de reeds bestaande wetgeving op federaal en gewestelijk vlak ter bescherming van de open ruimte maakt een opportuniteitsbeoordeling uit, die enkel de gemeente toekomt in het kader van haar fiscale autonomie. Tot slot moet er nog op gewezen worden dat enkel de belastingplichtigen die in concreto worden gediscrimineerd omdat ze aantonen deel uit te maken van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van een vrijstelling kunnen eisen, een schending van het gelijkheidsbeginsel kunnen inroepen. De belastingplichtige toont niet aan dat zij beschikt over constructies voor de productie van windenergie of andere vormen van groene stroom in de zin van artikel 3 van het reglement zodat zij aldus geen aanspraak kan maken op de toepassing van de vrijstelling. Ze kan zich dan ook niet op een vermeende schending van het gelijkheidsbeginsel ter zake beroepen.

Het Hof oordeelt dat de belastingplichtige niet als een nutsbedrijf te beschouwen is omdat het overeenkomstig de wetgeving tot het opzetten en exploiteren van telecommunicatiesystemen verplicht is om een zekere dekkingsgraad te voorzien. Het is immers duidelijk dat, zelfs al maken bepaalde openbare hulpverlenings- en veiligheidsdiensten gebruik van de diensten van de belastingplichtige, zij haar zendmasten ook mag gebruiken voor commerciële doeleinden. Belastingplichtige kan zich derhalve ook op dit punt niet op een schending van het gelijkheidsbeginsel beroepen.

De gemeentelijke belasting op dragende verticale constructies en zendmasten is van toepassing, ongeacht of de constructie of mast zich op het openbaar domein bevindt of niet en houdt aldus geen verband met het privatief gebruik van het openbaar domein. Deze lokale belasting betreft daarentegen (hoofdzakelijk om budgettaire redenen en bijkomend om landschapsverstoring te ontmoedigen) de economische activiteit van eigenaars van dergelijke constructies (zoals telecomoperatoren) op het grondgebied van de gemeente.

……

Verder oordeelt het Hof dat de belastingplichtige ten onrechte voorhoudt dat zij, een commerciële vennootschap zijnde, een openbare dienst verzorgt. De gemeente heeft zich, gelet op haar fiscale autonomie niet te voegen naar hetgeen in regeringskringen wordt gesteld of naar hetgeen in verband met andere partijen werd geoordeeld in de rechtspraak. Enige schending van het evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of draagkrachtbeginsel door de heffing van een jaarlijkse belasting van € 1.750 per mast of € 3.500 per pyloon wordt evenmin aangetoond.”

Wat de bewering van bezwaarindiener betreft aangaande het niet bestaan van een redelijke en objectieve verantwoording tussen pylonen en masten boven een bepaald hoogte kan men kort zijn: Het gaat niet om een ‘vage formulering’ en het gebruikte criterium (“20 meter”) is objectief vaststelbaar.

Voor de volledigheid wordt er verwezen naar het volgende:

Het hof van beroep te Gent stelde in haar arrest van 6 november 2012 – waarnaar tegenpartij verwijst – dat :

“Uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie over het gelijkheidsbeginsel vloeit voort dat, indien de overheid met haar belasting slechts een welbepaalde groep van rechtsonderhorigen wil treffen, het belastingreglement op een differentiatiecriterium moet berusten. Dat differentiatiecriterium moet duidelijk zijn en mag niet van toevallige factoren afhangen. De verschillende behandeling van de geviseerde rechtsonderhorigen moet gebaseerd zijn op een objectief criterium. Dat criterium moet wettig zijn. Het moet ook pertinent zijn, wat wil zeggen dat het feitelijk en logisch verantwoordbaar is ten aanzien van het doel en de gevolgen van de te nemen maatregel (de ingevoerde belasting).

In het gemeenteraadsbesluit d.d. 19/11/2020 houdende het kwestieuze reglement wordt duidelijk gesteld dat het onderscheidend criterium het volgende is: ‘dragende verticale constructies en zendmasten (masten en pylonen) met een hoogte van minimaal 20 meter boven het maaiveld die zich 1 januari van het aanslagjaar op het grondgebied van de gemeente bevinden.”.

Het gaat om een wettig, pertinent en objectief vaststelbaar criterium.

Het reglement geeft aan dat een hoogte vanaf 20 meter bepalend is en dat er vanaf deze hoogte belastingen verschuldigd zijn in de mate waarin de mast of pyloon bijdraagt tot de landschapsverstoring, de visuele hinder en vervuiling en het doorbreken van de vrije open ruimte. De hoogte van 15 meter is objectief vast te stellen en Stad Genk aanvaardt constructies vanaf deze hoogte als landschapsverstoring. (Zie ook : Cass. 30 maart 2012, F.11.0043.F; Cass. 30 maart 2012, F.11.0044.F; Cass. 30 maart 2012, F.11.0046.F; Cass. 30 maart 2012, F.11.0080.F) De steden en gemeenten vullen autonoom in waar voor hun de grenzen van de aanvaardbare hinder liggen. (Omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 betreffende de gemeentefiscaliteit) Hoogtes van 15 à 20 meter zijn gebruikelijk. (Omzendbrief KB/ABB 2019/2 van 15 februari 2019 betreffende de gemeentefiscaliteit)

 “Dat de besproken belasting slechts aan de eigenaars van masten en pylonen met een hoogte van minimaal vijftien meter boven het maaiveld wordt opgelegd, wordt afdoende verantwoord door de omstandigheid dat deze hoge constructies het landschappelijk karakter van de gemeente verstoren, zij een substantiële invloed hebben op de aantrekkingskracht van de gemeente als woonomgeving en toeristische bestemming en een visuele hinder veroorzaken. De voormelde motieven en het doel van de belasting in acht genomen, kon de verwerende partij, zonder de grenzen van de redelijkheid te buiten te gaan, voorzien in de objectieve maatstaf van een hoogte van ten minste vijftien meter, om te bepalen of een mast of pyloon de bedoelde landschapsverstoring meebrengt en dus tot de belastingheffing aanleiding dient te geven.” (RvS 16 juni 2015, nr. 231.593, NV Elia Asset / Gemeente Kluisbergen)

 “Aldus viseert de belasting zonder onderscheid alle masten en pylonen van minstens vijftien meter hoogte. Dat de belasting niet ook op gebouwen van minstens vijftien meter hoogte toepasselijk is, laat zich verklaren door hun verschillende vormgeving en daardoor hun verschillende impact op de open ruimte. De verwerende partij heeft terecht kunnen menen dat het om niet-vergelijkbare zaken gaat.” (RvS 16 juni 2015, nr. 231.593, NV Elia Asset / Gemeente Kluisbergen)

Het reglement botst niet met het gelijkheidsbeginsel omdat de belasting van toepassing is op alle gelijkaardige dragende verticale constructies, zijnde alle masten en pylonen die zich op het grondgebied van de gemeente As bevinden én die in open lucht zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

De gemeente heeft geenszins haar motiveringsplicht geschonden. Immers, de motivatie en argumentatie blijkt duidelijk het gemeenteraadsbesluit d.d. 19/11/2020 inhoudende het kwestieuze reglement waarin onder andere is opgenomen dat :

Het is aangewezen om masten en pylonen op het grondgebied van de gemeente As te beperken, ter vrijwaring van de aantrekkingskracht van de gemeente als woonomgeving en toeristische bestemming en wegens de visuele vervuiling, de landschapsverstoring en het doorbreken van de vrije open ruimte;

De aanwezigheid van masten, pylonen en andere draagconstructies op het grondgebied van de gemeente betekent een ernstige vorm van visuele vervuiling, wegens het doorbreken van de vrije open ruimte. Zij brengen bijgevolg hinder mee voor de plaatselijke bevolking waardoor een compensatie voor de plaatselijke gemeenschap rechtmatig is.

De financiële toestand van de gemeente vergt de invoering van alle rendabele belastingen.”

“De grondwettelijke regels inzake de gelijkheid van de Belgen en de niet-discriminatie inzake belastingen staan er niet aan in de weg dat een verschillende fiscale behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, voor zover daarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat.” (Cass. 23 november 2012, nr. C.11.0444.N/1)”.

Zoals duidelijk blijkt uit het gemeenteraadsbesluit en het belastingreglement zijn er diverse motieven weerhouden om de belasting te heffen. De belasting is verantwoord omdat ze diverse wettige doelen nastreeft, zijnde :

  • Een fiscale doelstelling omdat ze wordt geheven omwille van financiële redenen : budgetnoodwendigheden en de financiële toestand van de gemeente As.
  • Nevendoelstellingen : 
    • Vanuit het onesthetisch en landschapsverstorend effect van de verticale constructies (visuele hinder) en het doorbreken van de vrije open ruimte,
    • De vervuiling,
    • Ter vrijwaring van de aantrekkingskracht van de gemeente als woonomgeving en toeristische bestemming,

Uit de samenvatting van een zeer recent arrest d.d. 26 mei 2020 blijkt dat het Hof van Cassatie oordeelde :

“Vermits een belastingreglement geen bestuurshandeling met individuele strekking is, zoals bedoeld in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, geldt er geen formele motiveringsverplichting. De motieven voor de invoering van de belasting moeten derhalve niet in het belastingreglement zelf worden vermeld; het is noodzakelijk doch voldoende dat de motieven voor de invoering van de belasting terug te vinden zijn in het fiscaal dossier van de gemeente. Wanneer de verantwoording niet expliciet is vermeld in de aanhef of in de tekst van de belastingverordening of in de stukken van het fiscaal dossier van de gemeente, moet de rechter nagaan of de door de belastingheffende overheid tijdens een procedure aangevoerde verantwoording kan worden afgeleid uit de aard van de gemaakte differentiatie of gedragen wordt door de context van de belastingverordening of van het bijhorende dossier.”

“Een belastingreglement moet net als elke andere administratieve rechtshandeling op deugdelijke motieven berusten. Die motieven moeten in het bijzonder doen blijken van het doel van de belasting. Te dezen wordt de bestreden belasting formeel verantwoord door, eensdeels, “de financiële toestand van de gemeente” en, anderdeels, de motieven “dat masten en pylonen het landelijk karakter van de gemeente verstoren”, “dat de aanwezigheid van masten en pylonen op het grondgebied van de gemeente een substantiële invloed heeft op de aantrekkingskracht van de gemeente als woonomgeving en toeristische bestemming”, “dat de masten en pylonen een visuele hinder veroorzaken en dat er daarnaast ook de perceptie is van het bestaan van een gezondheidsrisico in de omgeving van deze masten en pylonen” (RvS 16 juni 2015, nr. 231.593, NV Elia Asset / Gemeente Kluisbergen)

 Daarnaast, “het bederf van het gemeentelijke landschap door dragende verticale constructies en/of zendmasten is een motief dat redelijkerwijze kan verantwoorden dat met het oog op de financiering van de algemene dienstverlening een specifieke bijdrageplicht ten laste van de eigenaars wordt ingevoerd. De bestreden belasting, die het ingevoerde onderscheid in de bijdrageplicht op grond van dat motief verantwoordt, streeft een fiscaal doel na.” (RvS 14 januari 2014, nr. 226.034, NV Elia Asset / Gemeente Zomergem)

Tenslotte oordeelde het hof van beroep te Antwerpen dat het de rechter niet toegelaten is de opportuniteit te beoordelen van deze belasting, die werd ingevoerd binnen de fiscale autonomie van de gemeente. (Antwerpen 27 november 2018, 2017/AR/819, FJF 2019, afl. 8, 300). 

Aanleiding en context

Op 28 juni 2023 werd  een aanslagbiljet verstuurd met betrekking tot de belasting op masten en pylonen op het grondgebied van de gemeente As met kohierartikel 22000014 voor een bedrag van € 6000 op naam van Proximus nv PR, met ondernemingsnummer BE 0202.239.951, met maatschappelijke zetel gevestigd op Koning Albert II laan 27, 1030 Schaarbeek. 

Op 28 september 2023 per e-mail en op 2 oktober 2023 per aangetekende brief ontving het college een bezwaarschrift van MCW advocaten, Vorstlaan 100, 1000 Brussel, vertegenwoordiger van Proximus nv, tegen de aanslagen in de belasting op masten en pylonen waarin volgende elementen werden opgenomen :

Grieven van Proximus:

In hoofdorde : het bestreden belastingreglement is niet-tegenstelbaar en het kohier en de aanslagbiljetten zijn onwettig bij gebreke aan het enige wettelijke aanvaarde bewijs van de bekendmaking van het bestreden belastingreglement conform artikel 288 van het Decreet Lokaal Bestuur het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2018  betreffende de bekendmaking en raadpleegbaarheid van besluiten en stukken van het lokaal bestuur , betreffende de wijze waarop de reglementen en verordeningen van het lokaal bestuur worden bijgehouden in het register en betreffende de raadpleegbaarheid van de besluiten van de politiezones en hulpverleningszones.

3. In twee arresten van 21 mei 2015 oordeelde het Hof van Cassatie het volgende omtrent het bewijs van de bekendmaking:

"Het arrest dat vaststelt dat eiseres niet het uittreksel voorlegt van het register der publicaties, zoals bedoeld in artikel  L1132-2 van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, en te houden volgens de vormvereisten voorzien door het koninklijk besluit van 14 oktober 1991, meer in het bijzonder een register dat de annotatie de eerste dag van de publicatie vermeldt, genummerd volgens de volgorde der publicaties, laat het Hof toe om zijn wettelijkheidscontrole uit te oefenen en oordeelt naar recht dat het betwiste belastingreglement niet tegenstelbaar is aan de belastingplichtigen en dat de vastgestelde bijdragen op grond van dit betastingreglement onwettig zijn.

Aangezien het wettelijk oordeelt dat het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 de enige en verplichte wijze van bewijs voorschrijft van het feit en van de datum van de publicatie van de gemeentelijke reglementen, en aangezien het uittreksel dat neergelegd werd door eiseres niet het door dit koninklijk besluit vereiste uittreksel van het register der publicaties betreft, was het arrest niet gehouden om nader de bewijswaarde van dit document te onderzoeken.

Het middel (...) kan niet worden aangenomen."

Deze rechtspraak werd bevestigd in een derde arrest van 21 mei 2015 van het Hof van Cassatie, en door het hof van beroep te Brussel in zijn arrest van 19 september 2017.

4. Het Hof van Cassatie bevestigde haar rechtspraak in een arrest van 12 januari 2018 en twee arresten van 27 september 2019: wanneer aan één of meerdere vormvereisten

(hier voorzien in het voormelde Besluit van de Vlaamse Regering) niet wordt voldaan, brengt dit de niet-tegenwerpelijkheid van het belastingreglement, en de onwettigheid van het kohier en de belastingaanslag met zich mee.

Het Hof van Cassatie bevestigde in deze arresten dat het enige wettelijk aanvaarde bewijsmiddel bestaat in het uittreksel uit het register der bekendmakingen dat gehouden moet worden volgens bepaalde formaliteiten.

De vereiste dat de aantekening in het register der bekendmakingen moet gedagtekend zijn, en de vereiste dat de aantekening in het register der bekendmakingen moet gebeuren op de eerste dag van de bekendmaking van het betrokken belastingreglement zijn essentiële substantiële vormvereisten.

5. Het Hof van Cassatie heeft naderhand haar standpunt nogmaals bevestigd in een arrest van 10 oktober 2019 (C.18.0384.n/1) en in een zeer recent arrest van 13 maart 2020 (F.19.0003.F).

6. Via correspondentie verzochten de raadslieden van Proximus de gemeentelijke administratie om hen het publicatiebewijs van het bestreden belastingreglement over te maken.

7. De gemeente As blijft echter in gebreke om een kopie van het register der publicaties van reglementen en besluiten van de gemeentelijke autoriteiten, voorgeschreven door het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2018 betreffende de bekendmaking en raadpleegbaarheid van besluiten en stukken van het lokaal bestuur, betreffende de wijze waarop de reglementen en verordeningen van het lokaal bestuur worden bijgehouden in het register en betreffende de raadpleegbaarheid van de besluiten van de politiezones en hulpverleningszones" (voorheen: het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 2008), over te maken.

8. Bijgevolg is dit belastingreglement niet tegenstelbaar aan Proximus zodat het kohier en het aanslagbiljet, genomen in uitvoering van het voormelde reglement, onwettig zijn.

2. In ondergeschikte orde: het kohier en de aanslagbiljetten zijn aangetast door nietigheid wegens de onwettigheid van het bestreden belastingreglement. 

9. Het College van burgemeester en schepenen heeft de plicht om kennis te nemen van een bezwaarschrift tegen een gemeentelijke belasting. Het moet dus de wettelijkheid van het belastingreglement nagaan op grond waarvan de belasting ten kohieren gebracht werd.

Op grond van het principe van de hiërarchie der normen is de belasting onwettig indien zij gegrond is op een onwettig reglement.

Volgens de Raad van State moeten de toezichthoudende overheden en zelfs de gewone administratieve organen weigeren om een onwettige administratieve akte toe te passen.

De Raad van State stelde dat artikel 159 van de Grondwet, die de hoven en rechtbanken verbiedt om onwettige besluiten en reglementen toe te passen, een algemeen rechtsprincipe bevat dat zich eveneens opdringt aan de administratieve overheden.

Bijgevolg heeft het College van burgemeester en schepenen de verplichting om de wettigheid van het bestreden belastingreglement na te gaan en, indien ze op een onwettigheid stoot, om de belasting die op grond van dergelijk reglement werd ingekohierd, nietig te verklaren.

Proximus zal hieronder de redenen uiteenzetten op grond waarvan het bestreden belastingreglement als onwettig moet worden beschouwd.

2.1. De gemeente As miskent de artikelen 4 en 7 van het Decreet van 30 mei 20009 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen evenals het legaliteitsbeginsel zoals voorgeschreven in artikel 170 van de Grondwet. 

2.1.1 toepasselijke bepalingen

10. Artikel 170 van de grondwet luidt als volgt:

“§1. Geen belasting ten behoeve van de Staat kan worden ingevoerd dan door een wet.

§2. Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan worden ingevoerd dan door een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel.

De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belasting, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.

§3. Geen last of belasting kan door de provincie (1 of het bovengemeentelijk bestuur) worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad.

De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belasting, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt. 

De wet kan de in het eerste lid bedoelde belasting geheel of gedeeltelijk afschaffen.

§4. Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van de gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.

De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.”

11. Artikel 4, §4 van het Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen stelt:

“§4. Enkel in een belastingverordening inzake kohierbelastingen kan voorzien worden in een verplichting van aangifte.”

12. Artikel 7 van het Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelasting stelt:

“§1. Als de belastingverordening voorziet in de verplichting van aangifte kan de belasting ambtshalve gevestigd worden bij gebrek aan aangifte binnen de in de verordening gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of nauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige.

In geval van een ambtshalve aanslag wordt de belasting gevestigd op basis van gegevens waarover de belastingheffende overheid beschikt.

Voor de belasting ambtshalve wordt gevestigd, brengt de bevoegde overheid of het personeelslid dat daartoe is aangesteld overeenkomstig artikel 5, de belastingplichtige met een aangetekende brief op de hoogte van een redenen waarom ze gebruik maakt van deze procedure, de elementen waarop de belasting is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van die elementen en het bedrag van de belasting.

De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van die kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen. De belasting mag niet worden gevestigd voor die termijn verstreken is, behoudens als de rechten van de provinciale of gemeentelijke thesaurie in gevaar verkeren ingevolge een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijn.

In afwijking van de aanslagtermijn, vermeld in artikel 4, kunnen ambtshalve belastingen geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.

Als een belasting ambtshalve is gevestigd, moet de belastingplichtige het bewijs leveren van de juistheid van de door hem ingeroepen elementen.

§2. De belastingverordening kan bepalen dat de ambtshalve belastingen worden verhoogd met een bedrag dat in de verordening wordt vastgelegd. Het bedrag van die belastingverhoging wordt gelijktijdig en samen met de ambtshalve belasting ingekohierd en bedraagt maximaal het dubbel van de ambtshalve ingekohierde belasting.”

13. Gelet op de voormelde bepalingen, dienen twee voorwaarden cumulatief te worden vervuld opdat gemeentes toepassing kunnen maken van de aanslag van ambtswege, m.n. dient het belastingreglement niet alleen te voorzien in een aangifteverplichting, maar dient het belastingreglement evenzeer de precieze termijn te vermelden waarbinnen deze aangifte dient te worden teruggestuurd.

2.1.2 Het niet naleven van de wettelijke bepalingen heeft de onwettigheid en de nietigheid van het gehele belastingreglement tot gevolg – De rechtspraak van de Raad van State

14. Indien voormelde cumulatieve voorwaarden niet worden gerespecteerd, heeft dit de onwettigheid van het belastingreglement tot gevolg en dient het gehele belastingreglement te worden vernietigd. 

15. De Raad van State heeft dit eveneens bevestigd bij recent arrest van 13 april 2021 waarvan de feiten als volgt zijn.

Het bestreden belastingreglement (op de parkeerplaatsen die gratis ter beschikking worden gesteld van onroerende goederen die bestemd zijn voor een handelsactiviteit) stelt een termijn vast voor de kennisgeving van de aangifte door de belastingplichtige bij ontstentenis van ontvangst van het aangifteformulier (“uiterlijk de laatste dag van het kwartaal van belasting”), maar bepaalt evenwel geen termijn voor de belastingplichtige die een aangifteformulier heeft ontvangen.

In dit laatste geval verduidelijkt het betreffende belastingreglement enkel dat de vervaldag zal worden vermeld op het aangifteformulier. De niet-naleving van de in artikel 7 van de betreffende belastingreglement bepaalde modaliteiten heeft echter de uitvoering van de procedure van ambtshalve aanslag, bepaald door artikel 9 van het desbetreffende belastingreglement tot gevolg.

16. De Raad van State oordeelt dat, om de naleving van art. L3321-6, 1e lid van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie (=CDLD) (hetgeen analoog is aan voormeld artikel 7 van het Decreet van 30 mei 2008) te verzekeren, de gemeenteraad zelf een termijn moet bepalen en minstens een minimumtermijn die de belastingplichtigen toelaat te antwoorden op de brief van het gemeentebestuur waarmee hen het aangifteformulier ter kennis wordt gebracht.

De Raad van State oordeelt met name dat het wettelijke verplichting betreft die door de Waalse wetgever wordt opgelegd aan de lokale overheid om ervoor te zorgen dat alle belastingplichtigen die een aangifteformulier hebben ontvangen, kunnen beschikken over een redelijk termijn die moet worden bepaald door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering om het formulier in te vullen en terug te zenden.

Door zich te beperken tot het verwijzen naar een door het gemeentebestuur verzonden formulier dat een termijn “geval per geval” bepaalt, miskent de bestreden akte deze wettelijke verplichting, aldus de Raad van State.

17. De raad van State besluit in voormeld vonnis dat indien de onwettigheid of onwettigheid die wordt/worden vastgesteld naar aanleiding van een onderzoek van de middelen de bestreden akte slechts gedeeltelijk aantast(en), moet worden nagegaan of de betrokken bepalingen kunnen worden losgekoppeld van de andere bepalingen van deze akte. Aangezien de in de bestreden akte bepaalde belasting in principe opeisbaar is ten gevolge van een aangifte, zou een nietigverklaring die beperkt is tot de artikelen 7 en 9 van het betreffende belastingreglement in de rechtsorde slechts een belasting laten bestaan die geen inningsmodaliteit heeft en bijgevolg niet toepasbaar is, vermits de aangifteverplichtingen en de mogelijkheid van ambtshalve aanslag zouden zijn verdwenen. Hieruit volgt dat deze bepalingen niet van elkaar te scheiden zijn en dat de vernietiging zich moet uitstrekken tot het gehele bestreden reglement.

 18. Vermits de bepalingen van het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen gelijkaardig zijn aan deze van het CDLD, dringt eenzelfde toepassing zich in casu op.

 2.1.3 Toepassing in concreto

19. Artikel 7 van het bestreden belastingreglement luidt als volgt:

“De belastingplichtige ontvangt vanwege het gemeentebestuur een aangifteformulier dat door hem, behoorlijk ingevuld en ondertekend, voor de erin vermelde vervaldatum moet worden teruggestuurd. De belastingplichtige die geen aangifteformulier heeft ontvangen, is gehouden uiterlijk op 30 januari van het jaar dat volgt op het aanslagjaar, aan het gemeentebestuur de voor de aanslag noodzakelijke gegevens ter beschikking te stellen.”

20. Artikel 8 van het bestreden belastingreglement luidt als volgt:

 “Bij gebrek aan aangifte binnen de in artikel 6 gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of nauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, wordt de belasting ambtshalve ingekohierd.”

21. Gelet op voormelde, miskent de gemeente As de wettelijke verplichting vervat in artikel 7 van het Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelasting, vermits het bestreden belastingreglement geen enkele termijn vermeldt waarbinnen de belastingplichtige het aangifteformulier dat hij van de gemeente mocht ontvangen, dient terug te sturen.

22. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente As artikel 170 van de Grondwet schendt, evenals de artikelen 4 en 7 van het Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen schendt.

23. Gelet hierop is het belastingreglement onwettig en dient de gevestigde aanslag te worden nietig verklaard.

2.2 Schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet: Het bestreden belastingreglement belast uitsluitend bepaalde eigenaars van dragende verticale constructies en zendmasten (masten en pylonen) met een hoogte van minimaal 20 meter boven het maaiveld zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging.

24. De beginselen van gelijkheid en non-discriminatie die voortvloeien uit de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet verzetten zich ertegen dat een verschillende fiscale behandeling wordt toegepast op personen die behoren tot dezelfde categorie belastingplichtigen zonder redelijke en objectieve verantwoording in het licht van het doel en de effecten van de gevestigde belasting.

25. ln casu belast het bestreden belastingreglement uitsluitend de eigenaars van dragende verticale constructies en zendmasten, waaronder Proximus.

Het adagium "patere legem quam ipse fecistÍ"- erkend door de Raad van State als algemeen rechtsbeginsel - houdt echter in dat de administratieve overheid gebonden is door haar eigen reglementen, en dat zij hiervan niet mag afwijken  in individuele gevallen, tenzij een algemene bepaling dit toelaat. Dit gaat in wezen terug op het gelijkheidsbeginsel, dat erop neerkomt dat ieder die zich in dezelfde situatie bevindt, in principe, op dezelfde manier behandeld moet worden. Het college van burgemeester en schepenen zal bijgevolg gebonden zijn door de rechtsregelen die zij vooraf op algemene, objectieve en onpersoonlijke wijze in haar belastingreglement heeft bepaald.  Bijgevolg vermocht de gemeente die met het belastingreglement masten en pylonen in openlucht en zichtbaar vanaf de openbare weg viseert, zich niet in de praktijk beperken tot het belasten van GSM-masten en -pylonen.

26. Het reglement belast inderdaad niet de eigenaars van andere types masten en pylonen op het grondgebied van de gemeente (ofschoon ze het zouden kunnen zijn). Rekening houdend echter met het gebrek aan gronden van de bestreden aanslag onderscheidt niets deze laatsten van de eigenaars van GSM-uitzendmasten en pylonen.

Met betrekking tot deze andere eigenaars, kan men in het bijzonder de eigenaars van masten en pylonen vermelden die de zenders of de relais van de radio- of telediffusie opvangen, de masten en pylonen die zenders of relais van private netwerken van gegevenstransmissie opvangen, de zenders of relais van veiligheidsdiensten bestemd voor de transmissie van gegevens of spraak, de zenders of relais van radiotransmissie voor taxi- of depannage-diensten, de pylonen voor hoogspanningslijnen, de verlichtingsmasten en pylonen, de masten en pylonen bestemd voor de opvang van reclameborden, de masten en pylonen van transportbedrijven, de masten en pylonen van toegangsleveranciers voor internet via golven, de masten en pylonen noodzakelijk voor de wi-fi netwerken, enz.

27. Bovendien viseert het bestreden belastingreglement masten en pylonen met een minimale hoogte van 20 meter.

28. Noch in de tekst van het belastingreglement, noch in de preambule, noch in het administratief dossier vindt men evenwel enige rechtvaardiging terug voor deze 'hoogte-'bepaling als onderscheidingscriterium voor de belastbaarheid.

29. Het gebruik van dit criterium wordt nergens gerechtvaardigd.

30. Ook wordt er nergens verwezen naar wetenschappelijke studies die zouden aantonen dat masten/pylonen van deze minimumhoogte dergelijk beweerd verstorend effect zouden

hebben.

31. Het voornaamste doel van de gemeente bestaat er immers in om de installatie van GSM-masten en pylonen op haar grondgebied te ontmoedigen, omdat deze structuren het landschap van de gemeente zouden aantasten en ongemakken zouden veroorzaken.

32. De gemeente toont allerminst aan op welke wijze de installatie van masten/pylonen met een minimale hoogte van 20 meter landschapsverstorend zouden zijn, of met welke ongemakken zij hierdoor geconfronteerd zou zijn.

33. Het gaat om een loutere 'stijlformule' welke niet gebaseerd is op enig wetenschappelijk gegeven, laat staan dat er enige rechtvaardiging voor wordt gegeven.

34. De bepaling of vastlegging van de hoogte van de masten/pylonen die het voorwerp van het belastingreglement vormen - te dezen minimaal 20 meter - leidt aldus eveneens tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit wordt treffend verwoord door het hof van beroep te Gent in een arrest van januari 2011 (TFR 2019, afl. 43g, 260):

"In de veronderstelling dat het belastingreglement zou voorzien in een betasting van een pyloon vanaf een bepaalde hoogte, bijvoorbeeld minimaal 20 meter, zou de belastingplichtige (.. .) kunnen laten gelden dat er geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat (...) om pylonen van minimaal 20 meter te belasten en die van 14,5 meter dan weer niet".

35. Er kan inderdaad geen objectieve en redelijke verantwoording worden gegeven voor de belastbaarheid van een pyloon of mast of basis van een discretionair criterium als dit van de hoogte ervan, zonder enige rechtvaardiging en zonder dat dit criterium een grondslag vindt in objectieve gegevens, zoals een objectieve wetenschappelijke studie.

Het kan niet volstaan dat de masten en pylonen een hoogte moeten hebben van minimaal 20 meter om aannemelijk te maken dat ze het landschap zouden aantasten.

36. Er bestaat geen redelijk verband tussen enerzijds het belasten van masten en pylonen enkel en alleen op basis van het feit dat ze een hoogte hebben van minimaal 20 meter, en anderzijds de doelstellingen van het belastingreglement, zijnde het tegengaan van landschapsverstoring en de financiële doelstelling.

37. Dergelijke formulering van het voorwerp van de belasting gaat in tegen het (formeel) rechtszekerheidsbeginsel welk vereist dat de inhoud van het recht - en dus ook een belasting - voorzienbaar en toegankelijk moet zijn, zodat een ieder in redelijke mate op eender welk moment de fiscale-gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien.

Een vage formulering van het toepassingsgebied van een gemeentebelasting door gebruik te maken van discretionaire criteria zonder enige objectieve basis doen hieraan afbreuk.

38. Samengevat kan dan ook gesteld worden dat er geen redelijke en objectieve verantwoording bestaat om het toepassingsgebied van een gemeentebelasting af te bakenen op basis van een minimumhoogte - te dezen minimumhoogte van 20 meter - die geen grondslag vindt in enige objectieve gegevens, zoals een wetenschappelijke gefundeerde studie en zelfs geen rechtvaardiging krijgt in het belastingreglement zelf, de preambule of het administratief dossier.

39. De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft eveneens in deze zin geoordeeld bij vonnis van 6 april 2020:

'Eiseres werpt discriminatie door het belastingreglement op in randnummer 35 en volgende van haar syntheseconclusie -

Zij stelt daarbij terecht dat het betastingreglement en dan de daaruit volgende bestreden aanslag geen verantwoording voert bij het toegepaste onderscheid tussen pylonen of masten onder versus boven 20 meter boven het maaiveld.

Enkel boven 20 meter wordt (en werd er te dezen) belast.

Inderdaad treft men noch in het reglement noch in enig ondersteunend stuk of begeleidend dossier enige objectieve verantwoording voor het onderscheid'

Het onderscheid blijkt daarnaast evenmin uit enige "evidentie" voor zover zulks al enig criterium zou kunnen vormen hoe dan ook."

De rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft haar rechtspraakrecent bevestigd bij vonnis van 1 februari 2021.

40. Bovendien belast het bestreden belastingreglement in casu uitsluitend de eigenaars van dragende verticale constructies en zendmasten (masten en pylonen) met een hoogte van minimaal 20 meter boven het maaiveld die hoofdzakelijk dienst doen als draagstructuur voor lichtinstallaties, geluidsinstallaties, het transport van energie- en radio-installaties, waaronder Proximus.

41. Het reglement belast niet de eigenaars van andere types masten en pylonen (ofschoon ze het zouden kunnen zijn). Rekening houdend echter met het door de bestreden belasting vermoedelijk nagestreefde doel, nl. het bestrijden van het landschapsvervuilend karakter en de verbetering van de financiële toestand van de gemeente, is er evenwel geen enkele objectieve en redelijke verantwoording waarom enkel op zichzelf staande verticale structuren die hoofdzakelijk dienst doen als draagstructuur voor lichtinstallaties, geluidsinstallaties, het transport van energie- en radio-installaties geviseerd worden.

42. Daarenboven is het criterium van onderscheid, met name het hoofdzakelijk gebruik voor een bepaalde functie (lichtinstallaties, geluidsinstallaties, het transport van energie- en radio-installaties) niet pertinent en redelijk, en niet van aard om het doel te verwezenlijken.

43. De omstandigheid dat een dragende verticale constructie en zendmast hoofdzakelijk of bijkomstig gebruikt wordt als draagstructuur voor een bepaalde functie, verhindert immers niet dat de dragende verticale constructie en zendmast die bijkomstig dienst doet als draagstructuur voor een bepaalde functie eveneens permanent aanwezig is op het grondgebied van de gemeente en aldus visuele hinder/landschapsverstoring met zich zou meebrengen.

44. Het hof van beroep te Gent bevestigt deze zienswijze in twee arresten van 22 september 2020: 

"In het licht van de doelstelling, namelijk de strijd aan te gaan tegen landschapsvervuiling en visuele pollutie, gekoppeld aan financiële doelstellingen, is het onderscheid dat in het belastingreglement wordt gemaakt tussen installaties (steeds dienstig aïs draagstructuur voor lichtinstallaties, geluidsinstallaties, het transport van energie- en radio-installaties en steeds met een hoogte van 15 meter boven het maaiveld) die hoofdzakelijk als dergelijke draagstructuur dienst doen enerzijds en deze die niet hoofdzakelijk (en dus slechts bijkomstig) aïs dergelijke draagstructuur dienst doen anderzijds, niet redelijk verantwoord.

Het is immers duidelijk (zie de preambule weergegeven in het feitenrelaas van dit arrest) dat de gemeenteraad van de geïntimeerde de belasting heeft ingevoerd om een financiële compensatie (in de vorm van belastingen) te bekomen voor het feit dat bepaalde constructies - in de préambule 'masten' genoemd landschapsvervuiling en visuele pollutie veroorzaken. Er valt niet in te zien waarom een constructie die 15 meter boven het maaiveld uitkomt en slechts bijkomstig dienstig is als draagstructuur voor lichtinstallaties, geluidsinstallaties, het transport van energie- en radio-installaties, minder landschapsvervuiling en/of visuele pollutie zou veroorzaken. Ook bij een occasioneel gebruik voor die doeleinden, blijkt de constructie immers op dezelfde manier het landschap en het uitzicht vervuilen."

45. Derhalve schendt het bestreden belastingreglement op manifeste wijze de voormelde grondwettelijke principes van gelijkheid en non-discriminatie, evenals het algemeen principe van proportionaliteit en de motivatieverplichting.

46. Er bestaat evenmin een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling met de door de gemeente vrijgestelde categorieën in artikel 5 van het bestreden belastingreglement.

47. Daarnaast oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (afdeling Antwerpen) 

in zijn vonnis van 6 april2020 dat er een redelijke en objectieve verantwoording moet bestaan voor het toegepaste onderscheid tussen pylonen en masten onder versus boven een bepaalde hoogte. Dit is niet het geval hier.

48. Rekening houdend met het beweerde doel van de belasting, bestaat er geen enkele objectieve en redelijke verantwoording voor dit verschil in fiscale behandeling, noch voor de fiscale vrijstelling van de constructies opgenomen in artikel 5 van het bestreden belastingreglement.

Derhalve schendt het bestreden belastingreglement op manifeste wijze de voormelde grondwettelijke principes van gelijkheid en non-discriminatie, evenals het algemeen principe van proportionaliteit en de motivatieverplichting.

49. Het Hof van Cassatie heeft in drie arresten van 25 september 2015 de redenering van Proximus bevestigd.

De stad Bergen betwist de beslissing van het hof van Beroep te Bergen, die het betrokken belastingreglement buiten toepassing had verklaard. Het Hof van Beroep besliste immers

dat het verschil in behandeling in het belastingreglement tussen enerzijds de eigenaars van de pylonen en GSM masten (die onder het belastingreglement vallen), en anderzijds eigenaars van andere vergelijkbare pylonen en masten (die niet onder het belastingreglement vallen) niet voldoende was gerechtvaardigd, gelet op de motieven uit het belastingreglement of uit het voorafgaand dossier tot vaststelling ervan, en rekening houdend met het feit dat die documenten of dat dossier voor het Hof van Beroep te Bergen de enige elementen waren die zij in overweging mocht nemen in het kader van haar onderzoek.

Bovendien had het Hof van Beroep te Bergen geweigerd om de motieven die door de stad Bergen in de loop van de procedure naar voor geschoven werden, in aanmerking te nemen, zoals de draagcapaciteit van de exploitanten van mobiele telefonie, de prikkel om hun antennes op bestaande dragers te installeren, het commerciële doel van de belaste torens en masten, de dichtheid van het antennenetwerk, het handhaven van de begroting van de stad of de strijd tegen de aantasting van het landschap.

Het Hof van Cassatie heeft de voorziening van de stad Bergen tegen voormelde arresten van het Hof van Beroep te Bergen verworpen.

Het Hof van Cassatie herhaalt vooreerst de vaststaande rechtspraak volgens dewelke het gelijkheidsbeginsel en het principe van niet-discriminatie, die voortvloeien uit de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, zich ertegen verzetten dat, zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging in het licht van het doel en de gevolgen van de gevestigde belasting, een verschillende fiscale behandeling wordt toegepast op personen die deel uitmaken van dezelfde categorie belastingplichtigen. Het Hof van Cassatie bevestigt eveneens dat het gelijkheidsbeginsel miskend is wanneer er geen redelijk verband van proportionaliteit bestaat tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel. Het Hof van Cassatie oordeelt eveneens als volgt:

"Als het niet nodig is dat de rechtvaardiging onmiddellijk voortvloeit uit het enige bestreden belastingreglement, is het nog steeds noodzakelijk dat, in dergelijke gevallen, het doel dat redelijkerwijs het verschil in behandeling kan rechtvaardigen, voorkomt in het dossiertijdens het opstellen ervan of kan worden afgeleid uit de administratieve dossier opgesteld door de maker.

Op grond hiervan, leidde het Hof van Cassatie af dat het Hof van Beroep te Bergen rechtmatig heeft kunnen weigeren om rekening te houden met bepaalde redenen ter aanneming van het belastingreglement, die door de stad Bergen naar voor geschoven waren:

"Het arrest stelt vast dat "de enige reden voor de aanneming van het omstreden belastingreglement, die wordt toegelicht in de preambule [...], te maken heeft met de financiële positie van de [eiseres]", dat "deze enkele reden evenwel niet redelijkerwijze een verschil in behandeling kan rechtvaardigen, aangezien het nastreven van een financiële doelstelling inhoudt dat het grootste aantal belastingplichtigen onderworpen wordt aan de betasting, en niet dat de toepassing ervan wordt beperkt tot een welbepaalde categorie van personen,,,(. .)

Om deze redenen, rechtvaardigt het arrest rechtmatig de beslissing om het bestreden belastingreglement buiten toepassing te laten omwille van ongrondwettelijkheid, gelet op het ongerechtvaardigde verschil in behandeling tussen enerzijds, de eigenaars van pylonen en masten die dienen voor de ondersteuning van de verschillende soorten antennes die nodig zijn voor de goede werking van het mobiele telecommunicatienetwerk, en anderzijds, de eigenaars van andere pylonen en masten " '

Dezelfde oplossing dringt zich in casu op.

50. Bovendien heeft het Hof van Cassatie in een arrest van 17 november 2006 (gepubliceerd op www.cass.be) het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 18 december 2003 verbroken. Het Hof van Cassatie heeft rechtmatig geoordeeld als volgt:

"Deze verantwoording voor het verschil in behandeling van eigenaars van zichtbare zenders en ontvangers van telefooncommunicatie en de eigenaars van zenders en van ontvangers van andere vormen van communicatie, is niet redelijk en objectief ten opzichte van het doel en de gevolgen van de ingestelde belasting.

Er bestaat immers geen redelijk verband tussen enerzijds de concrete functie van de andere zenders en ontvangers van andere vormen van communicatie en de  duur dat zij reeds in het landschap aanwezig zijn en anderzijds het doel van het betastingreglement, met name de ontvangsten en de uitgaven van de stad in evenwicht te houden en de verstoring 'van het landschap tegen te gaan'" 

Bijgevolg wees het Hof van Cassatie erop dat het Hof van Beroep te Brussel niet rechtmatig kon oordelen dat er in dat geval geen schending was van het gelijkheidsbeginsel.

Dit toont ontegensprekelijk de onwettigheid van het bestreden belastingreglement aan, nu deze laatste op dezelfde manier gemotiveerd is als het belastingreglement van de gemeente Lennik, dat aanleiding gaf tot het voormelde arrest.

51. Bovendien hebben de Hoven van Beroep te Luik, Brussel, Bergen en Gent de rechtspraak van de Rechtbanken van Eerste Aanleg, die de stelling van Proximus volgden, bevestigd.

Regelgeving bevoegdheid

Artikel 56 §2 van het decreet lokaal bestuur
Artikel 56 §2 van het decreet lokaal bestuur: Het college oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 41, eerste lid, van dit decreet, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen

Besluit

Het college van burgemeester en schepenen beslist:

Artikel 1

Bovenstaande argumentatie bevestigt dat de aanslag met kohierartikel 00001 voor een bedrag van € 6000 op naam van Proximus nv, met ondernemingsnummer BE 0202.239.951, en met maatschappelijke zetel gevestigd op Koning Albert II laan 27, 1030 Schaarbeek, correct zijn opgenomen in het kohier voor het aanslagjaar 2022. De belasting blijft verschuldigd.